Met wielrennen is iets raars aan de hand. Aan wielrennen kleeft een man-vrouwdingetje. Of zeg maar gerust: een man-vrouwding.
Bij schaatsen, zwemmen, skieën of hardlopen was ik mij nooit bewust van mijn sekse. Nou ja, bij zwemmen af en toe, vanwege de blikken op iets anders dan mijn zwemstijl. Maar op een piste of ijsbaan was ik als vrouw nooit anders dan de mannen. Bij wielrennen wel. Bij wielrennen valt een vrouw nog steeds enorm op, simpelweg omdat er zo ontzettend weinig vrouwen wielrennen. We zijn aan een opmars bezig, zeker. Maar normaal is onze aanwezigheid niet.
Als ik mijn fiets van mijn dakdrager til, staat er minstens één man mij bezorgd aan te gapen. De fietsenmaker monteert alle lampjes, bidonhouders en andere fratsen altijd gratis en zonder vragen op mijn fiets. Als ik mij voor een tochtje aanmeld, krijg ik de tip dat ik moet zorgen dat mijn materiaal in orde is. Tijdens zo’n koers zijn mijn blonde vriendin en ik een bezienswaardigheid. En als ik lek rij, stapt er altijd wel een man af om te helpen.
Gek is het wel. Voor de emancipatie is juist geen sport zo goed als wielrennen. Na veertig jaar leerde ik eindelijk een band plakken en verwisselen. Trots maakte ik een foto toen ik mijn nieuwe buitenbanden om mijn velgen had zitten. Die sensoren voor mijn navigatie monteerde ik uiteraard zelf. Ik heb eigen kettingolie en mijn multitooltje is beter dan dat van Michael. Op mijn verlanglijstje staat een kettingschoonmaakset. Toen ik vandaag in een handomdraai mijn remblokjes verving, wist ik het zeker: die argwaan van de mannen is nergens voor nodig.
Veiligheidshalve blijf ik voorlopig toch nog even bij vrouwenwielrennen.nl rijden en hou ik mij bij lek gedeisd, voor je het fietst ook de laatste galante heer aan mijn neus voorbij.