Niemand heeft gezegd dat het moet. Niemand heeft zelfs maar gevraagd of het mij leuk lijkt. En toch fiets ik in mijn dooie uppie dertig kilometer lang een tweeduizend meter hoge bergpas op met stijgingspercentages van wel 14%. Met mijn benen probeer ik mooie rondjes op de pedalen te maken. Ik denk aan de oefeningen op de heuvel in Spaarnwoude en hoor de strenge stem van de trainster in mijn hoofd: duwen en trekken, Marieke. Duwen en trekken. Mooie rondjes maken op de pedalen! Duwen en trekken, Marieke! Met enige regelmaat kijk ik verbaasd naar het lijf waar de gedachten uit voort komen: de benen trappen een berg op en het hart lijkt het allemaal wel best te vinden. Net op tijd rem ik voor een kudde schapen op de weg. De schapendoes botst tegen mijn fiets. “Excusez-moi,” mompelt de herder. Ik drink water en staar naar de besneeuwde bergtoppen.
Twee jaar geleden kocht ik een grijs-groene Trek. Het was liefde op het eerste gezicht. De verkoper én mijzelf verzekerde ik dat ik ook helemaal niet veel versnellingen nodig had: ik vond het beklimmen van de Nesciobrug al een verzoeking. Geen haar op mijn hoofd die de bergen in wilde. Op vakantie in Oostenrijk nam ik de mountainbike mee en peddelde lekker langs de woest kolkende Ziller door het dal. Met de lift naar boven en mij eenmaal daar aangekomen van een singletrail af storten? No way. Stel je voor dat ik ergens weer even omhoog zou moeten.
De camping in San Baronto lag strategisch boven op een berg. Prachtig uitzicht en weinig verkeer. Wie wilde fietsen, moest afdalen. En weer klimmen. Nou ja, dan maar.
Ik dacht dat ik dood ging. Mijn hart bonkte in mijn keel, mijn hoofd knalde uit elkaar, dit kon niet goed zijn voor een mens. Afstappen en lopen. Mijn longen schreeuwden het uit, wat Ventolin om de geschrokken longblaasjes te helpen. Even fietsen en dan weer afstappen en lopen. Volkomen gaar liet ik mij bij de tent in een stoel zakken. Afstappen, lachte Michael, zo erg was die heuvel toch niet? Gewoon langzaam fietsen joh, dan kom zelfs jij wel fietsend boven. Nog maar een keer proberen dan. En verdomd. Héél langzaam doortrappend bleek de heuvel te overwinnen. Niet makkelijk, maar het ging. Onwaarschijnlijk trots kwam ik boven.
Mijn fiets ruilde ik in voor een exemplaar met een bergverzet. Ik liet mij overhalen de Amstel Gold Race te fietsen. Verraste mijzelf door de heuvels het leukst van alles te vinden. Sleepte daarna voor mijn lol het hele gezin mee naar Limburg om al die heuveltjes nog eens te kunnen beklimmen en boekte een camping aan de voet van de Col de la croix de Fer.
Dus daar fiets ik: dertig kilometer door het grote niets. De weg blijft maar omhoog gaan en het eind is nog lang niet in zicht. Ik trap rustig en denk niet meer aan duwen en trekken: ik ben allang blij als ik vooruit kom. Soms zwalk ik wat, maar gelukkig is er ’s ochtends zo vroeg toch geen verkeer. Af en toe stap ik af, hijgend als een hert. Met mijn hand pak ik wat van het laatste restje sneeuw. Ik maak een foto van mijn fiets voor een waterval. Tot twee keer toe kijkt een marmot mij parmantig aan vanaf het betonnen muurtje dat de weg van het ravijn scheidt. De natuur is hier zo prachtig dat er geen instagram nodig is. Ik ben iets te impulsief vertrokken, drinken of eten zit er tijdens het rusten niet meer in. Zou dat gebouw in de verte een restaurant zijn? Op de top zal toch wel een waterpunt staan? Mijn mobiele telefoon heeft geen bereik. Op de fietscomputer zie ik dat het nog zeven kilometer is. In dit tempo is dat iets minder dan een uur rijden. Of deze tocht verstandig is, hoef ik mij niet af te vragen. Maar hemel, wat is dit geweldig.